'Er is nauwelijks een vrede zo onrechtvaardig, dat hij niet te verkiezen is boven de rechtvaardigste oorlog. Uit 'Querela Pacis', Desiderius Erasmus
Vijfhonderd jaar geleden schreef Erasmus de Lof der Zotheid, een van de meest gelezen boeken in de tijd na de middeleeuwen. In dit boek verkondigt de Zotheid vanaf de kansel met ironisch toon en vlijmscherpe tong dat hij de drijvende kracht is achter alle goede dingen die de mens zich wenst. De schrijver van dit boek is niet makkelijk in een bepaalde hoek te plaatsen. Wie is Erasmus? Erasmus de humanist! Maar ook Erasmus de theoloog, sympathisant en tegenstrever van Luther, vertaler, hervormer. Erasmus de satiricus, de communist, de pacifist…. Het is moeilijk een onderwerp te vinden waarover Erasmus zich niet uitgelaten heeft. Zelfs voor de muziekwetenschap is Erasmus interessant. Als koorknaap zong hij waarschijnlijk met Jacob Obrecht en in het belangrijke muziektheoretisch geschrift, de Dodekachordon van Glareanus, wordt hij opgevoerd als een autoriteit op het gebied van de muziek. Ook wordt zijn beschrijving van de uitspraak van de Latijnse taal nog steeds gebruikt door hedendaagse vocale ensembles.
Dit concertprogramma van het Erasmus Kamerkoor is geïnspireerd door het boek Querela Pacis (klacht van de vrede) van Erasmus. Zoals Erasmus in Lof der Zotheid de Zotheid aan het woord laat, zo laat hij in Querela Pacis de Vrede spreken. De centrale boodschap van dit werk is vandaag de dag nog voor iedereen te begrijpen: "alles dat kan denken, kan alleen vrede willen". Erasmus laat zien hoe irrationeel de oorlog is en dat ook ons zelfbeeld niet te verenigen is met "niet-vrede". In ons concert laten we deze boodschap horen in de vorm van een mis, een vorm die Erasmus misschien als de meest zinvolle achtte.
De keuze hierbij is gevallen op een mis van Jacob Obrecht: de Missa sub tuum praesidium. Erasmus heeft zich meermaals over Obrecht uitgelaten en ook door Glareanus wordt Erasmus in een adem genoemd met Obrecht. Deze mis is één groot crescendo: het aantal stemmen groeit met elk deel van de mis naar uiteindelijk zeven stemmen. Gedurende het hele concert worden de misdelen luider en luider, steeds dikker en wordt de bezetting steeds groter. Obrecht gebruikt als melodisch materiaal meerdere "cantus firmi", allen met een religieuze oorsprong. (Erasmus heeft zich erover geuit dat het componeren van missen met wereldlijke melodieen niet waardig is voor een mis). Zij worden in het concert afwisselend door blazers meegespeeld, waardoor de structuur van de mis nog sterker naar voren komt. Muziekstukken over de vrede en haar klaagbede completeren de mis van Obrecht in dit concert. Tussendoor spelen trombones enkele interludia.
Als eerste toevoegende onderdeel klinkt tussen Kyrie en Gloria de psalm 130, een boetepsalm en klaagbede. Voor dit onderdeel heeft het kamerkoor een compositie-opdracht gegeven aan Georgi Sztojanov. In zijn vertolking legt Sztojanov een verband met de uitspraken van Erasmus over muziek. De keuze voor psalm 130 kwam door een tegengewicht te vinden tegen de antifoontekst "Da Pacem, Domine", dat later in dit concert zal klinken. Psalm 130 geeft een vage voorstelling van onze moeilijke situatie op aarde en beoogt als verlossing het vertrouwen in de genade van God. Da Pacem later is concreter en zegt duidelijk, wat wij ons niet zelf kunnen geven en dus van God willen. Na het Gloria wordt op de plaats van de gebruikelijke lezing "Atrium" van Daan Manneke ten gehore gebracht. In dit stuk voor koor en trombones zijn enkele kernpassages van Querela Pacis op muziek gezet. Manneke koos voor een techniek die Erasmus moet hebben bevallen: de tekst wordt bijna reciterend gebracht. Erasmus schreef in zijn werken over muziek dat alleen deze vorm van muziek waardig is voor God. Het bijna sprekende koor wordt in "Atrium" gedragen door een diepe wolk van klanken van de blazers. Heel anders is het Da Pacem Domine van Arvo Pärt. Na het Benedictus, op de plaats van een meditatief gebed valt deze smeekbede om vrede uiteen in op zichzelf staande lettergrepen. De "fauxbourdonachtige" regels die hier tussendoor komen herinneren aan muziek die Erasmus in Engeland had leren kennen. Het Da Pacem Domine van Pärt heeft, net als voordien Psalm 130, een hele andere benadering dan Atrium. Niet de vrede zelf spreekt, het is de mens die smeekt. Een stuk zonder open retoriek maar met intieme klanken: vluchtig en concreet tegelijk. Na het einde van de mis en een afsluitend instrumentaal stuk muziek, klinkt, losstaand van het concert tot zover, als afscheid een profaan epitaaf uit de handen van Appenzeller. "Plangite Pierides" ("huilt, o muzen"), rouwt om het verlies van de grote humanist en laat alle schone zielen ervoor buigen. Appenzellers muziek is representatief voor de tijd van Erasmus na 1500, en toont de muziekhistorische trend na Obrecht. Het puur vocale wijkt voor een meer retorische muziek. Na deze mis kan dit stuk dus ook als uitkijk naar latere muziekhistorische stromingen gezien worden.